Sneeuwuil binnenstebuiten: enkele nota’s over leeftijds- en geslachtsbepaling

Jan Baert

Leeftijds- en geslachtsbepaling in Sneeuwuilen (Bubo scandiacus) kan op basis van veldgidsen op het eerste zicht vrij eenvoudig lijken: mannetjes zijn minder dens gebandeerd dan vrouwtjes en beide geslachten worden bleker met de jaren. Zo gemakkelijk is het helaas niet altijd. Niet alleen is er een overlap tussen weinig getekende vrouwtjes en zwaar getekende mannetjes, studie van een aantal exemplaren in gevangenschap toont bovendien aan dat sommige exemplaren donkerder worden met de jaren en daardoor nauwelijks van eerste winter vogels te onderscheiden zijn terwijl sommige vrouwtjes bijna volledig wit worden over de jaren (McMorris 2011). Deze grote variatie in hoe adult-achtig adulten ogen is trouwens ook geen losstaand fenomeen.  Zo werd bijvoorbeeld ook al bij Bruine Kiekendieven (Circus aeruginosus) vastgesteld dat exacte leeftijdsbepaling op basis van het verenkleed onmogelijk is gezien een aantal adulte vogels juveniele of subadulte kenmerken blijven behouden (Blanc et al. 2013)

 

Waarop kunnen we ons dan wel nog baseren voor een betrouwbare leeftijds- en geslachtsbepaling? Hiervoor is het nodig kort wat dieper in te gaan op de fijnere details van het verenkleed. De structuur van juveniele veren van vogels is uniek: ze verschillen zowel in vorm als structuur van alle veren waardoor ze later vervangen worden. Ze zijn in het algemeen smaller, puntiger en zijn ook opgebouwd uit minder baardjes en haakjes waardoor de veer minder stevig is en dus ook sneller slijt. Dus zolang er nog juveniel veren aanwezig zijn kan de leeftijd exact bepaald worden.
De rui, het periodiek vervangen van veren, vergt echter heel wat energie. Daarom ruien grotere vogels in regel enkel de lichaamsveren op jaarlijkse basis (of 2x per jaar) terwijl de hand-, arm- en staartpennen over een periode van verschillende jaren geruid worden. Sneeuwuilen ruien per jaar zo’n 1-6 handpennen en 4-8 armpennen. Hierdoor worden sommige juveniele veren dus tot 3 tot 5 jaar behouden en kunnen vogels dus ook tot die tijd exact of leeftijd gebracht worden (Cramp 1985, Pyle 1997a, 1997b en Solheim 2010). Dus kort samengevat:

  • 1e jaar: 1 generatie hand-, arm- en staartpennen
  • 2e jaar: voor het begin van de rui in de zomer 1 generatie hand-, arm- en staartpennen, daarna 2 generaties
  • 3e jaar: voor het begin van de rui 2 generaties hand-, arm- en staartpennen , daarna 3 generaties
  • 4e jaar: voor het begin van de rui 3 generaties hand-, arm- en staartpennen, daarna 4 (indien er nog juveniele veren behouden blijven)  of 3 generaties

 

Nu is het nog louter een kwestie  van deze verschillende generaties veren van elkaar te kunnen onderscheiden. Hou er bovendien ook rekening mee dat juveniele veren bij uilen enkel op de vleugels en in de staart terug te vinden zijn. Het feitelijke juveniele kleed dat uilen in het nest verkrijgen wordt ook wel eens het tweede donskleed genoemd vermits het merendeel van de lichaamsveren hier een losse, donzige structuur hebben (foto 1). Kort na het uitvliegen worden deze lichaamsveren dan geruid voor gewone contourveren en verkrijgen ze dus hun 1e winterkleed (Cramp 1985, Pyle 1997a, 1997b).


Foto 1: juveniele Sneeuwuilen bemerk dat in dit kleed enkel hand-, arm- en staartpennen als ook de dekveren niet donzig van structuur zijn (foto: Jean-François Therrien).

 

Verschillende generaties hand-, arm- of staartpennen zijn best van elkaar te onderscheiden op basis van vorm (juveniel vs. niet-juveniel) als ook patroon en sleet. Juveniele hand-, arm of staartpennen vertonen bij de meeste uilen immer meer banden t.o.v. van latere pennen (Pyle 1997a en 1997b). Bovendien wordt het aantal banden bij Sneeuwuilen dikwijls minder over de jaren, wat vooral te zien is aan de toppen van de handpennen: deze zijn dikwijls volledig zwart bij juveniele veren terwijl er een terminale witte band aanwezig is op latere generaties veren (Solheim 2010). Gezien handpennen vaak het best te zien zijn op foto’s zullen we in wat volgt ons ook louter hiertoe beperken voor leeftijdsbepaling en dit stapsgewijs illustreren aan de hand van een aantal foto’s.

 

De eerste handpennen worden zoals hierboven reeds aangehaald in de zomer van hun tweede jaar. Tot dan hebben vogels slechts 1 generatie handpennen die een sterk gelijkaardig bandenpatroon hebben, geen verschil tonen in sleet en dikwijls vrij puntig zijn (foto’s 2 & 3).

 


Foto 2: 1e winter vrouwtje (Quebec, foto: Rachel Bilodeau). Bemerk de gelijkenis in bandenpatroon op de buitenste handpennen, wijzend op 1 generatie handpennen. Zeer zware bandering wijst op vrouwtje.


Foto 3: 1e winter vrouwtje (foto: Rob McKay). Uniform patroon op alle handpennen met brede, wat uitlopende bandering aan de top typisch voor juveniel type handpennen.


Foto 4: 2e winter vrouwtje (foto: Peter Solheim). P7-8 2e generatie, bemerk de reductie in banden en bredere witte top i.v.m. juveniele P9.

 

De handpenrui in het tweede jaar is over het algemeen beperkt tot P7 (de 7e handpen van binnen te tellen, met P10 de buitenste handpen), soms P6-8 (Solheim 2010, foto 4).
In hun 3e jaar wordt deze ruigolf hervat en worden de naburige handpennen vervangen. Bovendien gaat deze ruigolf nu ook verder vanuit een nieuw centrum, (P1) en wordt een 2e ruigolf gestart vanuit P7. Zodoende vinden we bij vogels tussen het 2e en 3e zomer dus 3 generaties veren terug (foto 5).


Foto 5: 3e winter vrouwtje (foto: Len Silvester) 3 generaties handpennen: P10 juveniel (puntig, sterk gesleten en met zwart op de tip op binnen en buitenvlag). P6 tweede generatie en P7-9 vermoedelijk allen 3e generatie. Bemerk eveneens verschillende generaties staartpennen

 

In de zomer van het 4e jaar gaan de vorige 2 ruigolven verder en wordt een nieuwe ruigolf gestart. De meeste vogels behouden op deze leeftijd nog minstens de juveniele P4 en kunnen bijgevolg nog op leeftijd gebracht worden. Na het 5e jaar zijn in regel geen juveniele veren meer aanwezig en is exacte leeftijdsbepaling onmogelijk.

 


Foto 6: >3 jaar vrouwtje (foto: Mircea Costina). Bemerk minstens 3 generaties handpennen: P1, P5, P6 en P8-10 recent vervangen, P 7 verbleekt en gesleten dus nog geen nieuwe ruigolf gestart en P2-3 oudste generatie. Exacte leeftijdsbepaling onmogelijk wegens geen uitgesproken juveniele veren meer aanwezig.


Foto 7: >3 jaar, vermoedelijk vrouwtje (foto: Richard Dumoulin). 3 generaties handpennen: P1,2,6, 9 en 10 recent vervangen. P 7 en 8 gesleten van vorig jaar en P3 en 4 oudste generatie. Geslachtsbepaling bijzonder moeilijk. Middelste staartveren met 4 banden (wijzend op vrouwtje) terwijl andere nauwelijks getekend zijn.

De vogel uit Zeebrugge

Vluchtfoto’s tonen duidelijk 1 generatie handpennen: P6-10 tonen een vergelijkbaar bandenpatroon met diverse banden aan de top. De terminale band is breed en beslaat de volledige top zonder uitgesproken witte tip. Bovendien ogen de handpennen zeer puntig en gesleten (Foto 8). Dit alles wijst op juveniele type handpennen. Geslachtsbepaling kan soms vrij problematisch zijn in Sneeuwuilen en is dikwijls gebaseerd op een combinatie van bandering op het lichaam en het aantal banden op de centrale staartveren. De vogel in Zeebrugge vertoont weinig bandering op de handpennen en dekveren, de vleugelboeg is volledig wit net zoal het achterhoofd. Buikveren vertonen slechts een fijne bandering. Bovendien vertonen de centrale staartveren slechts 3 banden (foto 9) terwijl dit er vaak 4 of meer zijn in 1e kalenderjaar vrouwtjes (Pyle 1997a en 1997b). Dit alles duidt op een mannetje.

 


Foto 8: 1e winter mannetje (Zeebrugge foto: Johan Buckens). Bemerk de puntige vorm, en de terminale band die tot aan de top reikt. Bovendien is er geen verschil in patroon tussen P7 en de naburige handpennen. Handpendekveren met slechts 2-3 banden aan de top, indicatief voor mannetje

Foto 9: 1e winter mannetje (Zeebrugge foto: Johan Buckens)

Referenties
Blanc J.F., Sternalski A. En Bretagnolle V. (2013) Plumage variability in Marsh Harriers. British Birds, 106, p. 145-158.
Cramp S. (1985) The birds of the Western Palearctic. Vol. 4, Oxford University Press, Oxford, 960p.
McMorris A. (2011) Snowy Owls: age, sex and plumage. Presentation DVOC (february 16, 2011)
Pyle P. (1997a) Flight-feather molt patterns and age in North American owls. American Birding Association Inc., Colorado Springs, 32p.
Pyle P. (1997b) Identification guide to North American birds. Slate Creek Press, Bolinas, 732p.
Solheim R. (2010) Wing feather moult and age determination of Snowy Owls Bubo scandicacus. Ornis Norvegica, 35, 48-67.